Naar homepage

Mariëlle Ploumen nieuw bestuurslid de Nederlandse ggz

Publicatiedatum


De leden van de Nederlandse ggz hebben Mariëlle Ploumen per 1 september 2020 benoemd tot lid van het algemeen bestuur. Zij volgt hiermee Peter Dijkshoorn op die het bestuur na zes jaar verlaat.

Samen met de overige bestuursleden zal Ploumen een bijdrage leveren aan de Nederlandse ggz, die als netwerkorganisatie gericht is op samenwerking zowel binnen als buiten de sector. In het bijzonder wordt zij binnen het bestuur belast met de portefeuille gezond opgroeien en zal zij het bijbehorende waardenetwerk verder vormgeven.

Mariëlle Ploumen is sinds 2019 lid van de raad van bestuur van Altrecht. Ploumen is psychiater en gespecialiseerd in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Zij heeft vele jaren ervaring als directeur in de langdurige zorg, acute zorg, verslaving en psychiatrie en ouderenpsychiatrie bij Arkin. Ook heeft zij een aantal jaren gewerkt als directeur kinder- en jeugdpsychiatrie bij Reinier van Arkel. Daarnaast is zij lid van de raad van toezicht bij zorginstelling Aveleijn en van het Dolhuys, museum van de geest.

Interview met Mariëlle Ploumen ​

‘Maak kinderen weerbaar voor deze maatschappij en kijk vooral naar wat er goed gaat’

Van huis uit bent u kinder- en jeugdpsychiater. Wat is er volgens u nodig om kinderen en jongeren gezond te laten opgroeien in ons land?

“Dat we al heel vroeg beginnen met het volgen van de ontwikkeling van het kind. In de zorg zijn we te weinig bezig met preventie en hoe we dingen kunnen voorkomen. Iedereen doet zijn werk maar de gezamenlijkheid ontbreekt. Als er signalen zijn dat het minder goed lijkt te gaan met een kind, dit kan al tijdens de zwangerschap of bij de geboorte zijn, zouden partijen een gezamenlijk plan moeten maken om te voorkomen dat er op een later moment ontwikkelingsproblemen ontstaan. En als er problemen ontstaan is er een gezamenlijk (preventief) plan nodig waarin alle systemen van het kind of de jongere betrokken worden. Ik pleit dus voor een nog meer systemische en integrale aanpak. Onderwijs en zorg moeten beter op elkaar gaan aansluiten want in de ontwikkeling van een kind is onderwijs, een diploma en (betaald) werk van cruciaal belang.”

Waar liggen voor u als bestuurder de kansen in de jeugdhulpverlening?

“Samen met het waardenetwerk gezond opgroeien van de Nederlandse ggz wil ik de samenwerking in de jeugdhulpverlening verder uitbouwen. Problemen van kinderen ontstaan vaak omdat ouders zich onmachtig voelen of zelf problemen hebben. Meestal zijn er meerdere partijen betrokken, bijvoorbeeld wijkteams en scholen, waar we nog veel beter mee kunnen samenwerken. Ook de kinder- en jeugdpsychiatrie en de volwassenpsychiatrie moeten we nauwer met elkaar verbinden. Want we willen dat ouders en jongeren minder last hebben van de enorme versnippering in de jeugdhulp. Ook Veilig Thuis en de kinderrechter moeten we betrekken om (gedwongen) uithuisplaatsingen meer te kunnen voorkomen.”

Wat wilt u uiteindelijk bereiken?

“Dat we als ggz-sector bijdragen aan steeds betere jeugdhulp in samenwerking met de andere jeugdbranches. Uiteindelijk wil je dat minder kinderen allerlei vormen van hulpverlening nodig hebben. Ik heb ook liever dat we kijken naar wat er goed gaat dan dat we alleen naar probleemgedrag kijken. Juist ook om te voorkomen dat we, misschien na een jarenlang hulpverleningstraject, achteraf denken: dat heeft niet zo’n zin gehad, dat hadden we anders kunnen doen.”

“Daarnaast moeten we in de jeugdhulpverlening wat realistischer worden in wat haalbaar is. Net als in de somatische zorg kunnen wij niet alles oplossen of iedereen beter maken. Misschien moeten we eens durven toegeven dat we niet alles kunnen. Dat is een heel moeilijk thema. Toch denk ik dat het goed is om met iets te stoppen als het niet lukt. Het geeft misschien wel meer rust en we geven geen voeding aan valse verwachtingen en gevoelens van ontevredenheid die er nu vaak zijn over de jeugdhulpverlening.”

Wat is uw persoonlijke drijfveer om dit werk te doen?

“Overal waar ik tot nu toe gewerkt heb, zet ik ervaringsdeskundigheid in. Het is zo belangrijk dat we daar in de jeugdhulpverlening veel meer naar luisteren. We worden er rijker van als je hoort hoe cliënten gesprekken of behandelingen ervaren hebben.”

“Ik ben zelf ervaringsdeskundige. Op mijn dertiende jaar kreeg ik diabetes, een chronische ziekte. Door mijn ziekte heb ik geleerd te kijken naar wat je wél kan. En accepteren dat niet alles in het leven heel makkelijk gaat of opgelost wordt. Ook vanuit mijn rol als moeder zie ik bij ouders die hang naar perfectie; kinderen moeten alles goed kunnen, terwijl er in het leven nou eenmaal dingen ook minder goed gaan. Dus maak kinderen weerbaar voor de complexe en prikkelrijke maatschappij en zorg dat ze tegen een stootje kunnen. Ook wij hulpverleners moeten zorgen dat we ouders en kinderen ondersteunen in het laten zien wat ze wel kunnen, en minder de focus leggen op wat er allemaal niet goed gaat.

De Nederlandse ggz is een netwerkorganisatie. Hoe ziet u de samenwerking met andere stakeholders?

“We kunnen niet meer zonder een netwerk en partners. De Nederlandse ggz is de afgelopen jaren op het terrein van jeugd al heel actief opgetrokken met andere branches in de gespecialiseerde jeugdhulp (BGZJ-verband) maar het is belangrijk om ook de samenwerking met andere partijen te zoeken. In Utrecht ben ik een van de medeoprichters van KOOS geweest, een consortium waarin verschillende instellingen de jeugdhulpverlening in de stad met elkaar vormgeven.

“Netwerkzorg is heel belangrijk maar tegelijkertijd is het niet altijd makkelijk. Je zult met elkaar ook allerlei hobbels moeten wegnemen omdat er ook soms andere belangen of ideeën zijn. Er wordt vaak gezegd: je moet elkaars taal leren spreken, maar ik denk niet dat je elkaars taal moet leren spreken maar wel elkaars taal moet respecteren en begrijpen. We moeten juist waarderen dat ieder een andere taal spreekt en zijn eigen expertise heeft. We hebben elkaars expertise nodig, en we moeten dus niet proberen om op elkaar gaan lijken.”